Het instructiemodel van Romiszowski

De reuzen van de didactiek II

De reuzen van de didactiek II

Het instructiemodel van Romiszowski

Iedere maand houden de learning specialisten van TinQwise gezamenlijk een zogenaamde TinQtanQ. Elke keer pakken ze een kopstuk uit de didactische wetenschap en analyseren hun theorieën aan de hand van een presentatie en een discussieronde. Het doel van deze sessies is om de kennis en toepassingen van theorieën scherp te houden. Hoe passen we deze theorieën toe bij TinQwise ? Hoe sluit het aan op onze leeroplossingen en hoe maken we deze beter?

In deze nieuwe serie op De Nieuwe Meesters delen we de kennis uit deze inspiratiesessies met jullie. Dit keer nummer drie, Taxonomie van Romiszowski.

Het doel van de taxonomie en vier domeinen

Doel van Romiszowski’s taxonomie is het bevorderen van de ontwikkeling van psychomotorische vaardigheden. Hij maakt onderscheid tussen kennis en vaardigheden. Kennis is volgens hem ‘informatie opgeslagen in de hersenen’. Onder vaardigheden rekent hij ‘acties die een persoon uitvoert om een doel te bereiken’.

Taxonomieën zijn eigenlijk indelingen die duidelijkheid te verschaffen in fases, processen of soorten (zoals in de biologie). In de meeste taxonomieën binnen de didactiek (zoals bij Bloom en De Block, maar ook bij bijvoorbeeld Brion en Krathwohl) ligt het accent op één vaardigheidsdomein. Zoals het cognitieve, affectieve (of reactieve) of psychomotorische.

Romiszowski maakt onderscheidt tussen het reproductieve en het productieve niveau. Hierbinnen kunnen vaardigheden uit elk van de drie domeinen geplaatst worden. Bovendien heeft hij nog een vierde domein opgenomen, namelijk dat van de interactieve/sociale vaardigheden.

De taxonomie van Romiszowski bevat vier domeinen van vaardigheden:

  • Cognitieve vaardigheden: intellectuele vaardigheden zoals analyseren, hoofd- en bijzaken kunnen onderscheiden, schematiseren e.d. (= denken).
  • Reactieve vaardigheden: gevoelens, attitudes, waarden; kortom het reageren op mensen, gebeurtenissen en objecten (= reageren op).
  • Psychomotorische vaardigheden: lichamelijke vaardigheden als lopen, ruiken, zien e.d.(=handelen).
  • Interactieve vaardigheden: interpersoonlijke vaardigheden zoals het vermogen tot communicatie, samenwerking e.d. (= communiceren).

Op elk van deze vier terreinen kan een onderscheid gemaakt worden tussen reproductieve en productieve vaardigheden:

  • Reproductieve vaardigheden zijn eenvoudige, repeterende activiteiten, die met weinig of geen planning gepaard gaan. Het gaat meestal om standaardprocedures of regelmatig voorkomende handelingen.
  • Productieve vaardigheden doen een beroep op de creativiteit en planningsvaardigheden van de student; ze gaan gepaard met (complexe) beslissingsvorming op bewust (of onderbewust) niveau. De student moet de geleerde informatie spontaan toepassen in nieuwe situaties, waarin niet van tevoren geoefend is. Er moeten nieuwe oplossingen voor nieuwe problemen gemaakt worden.

Het model in de praktijk

Hoe werkt dit dan in de praktijk? Romiszowski richt zijn didactische model op het aanleren van psychomotorische vaardigheden. Daarvoor geeft hij vier stappen of instructieprincipes aan:

  • De essentiële informatie overbrengen naar de lerende
  • Oefenmogelijkheden creëren
  • Feedback geven
  • Transfer bevorderen

De essentiële informatie overbrengen naar de lerende

De essentiële informatie die de student moet leren kan men het beste overbrengen met een visuele demonstratie (modelleren). Gaat het om handelingen die weinig achtergrondkennis vereisen, dan kan het volstaan om alleen deze visuele demonstratie te geven. Wanneer echter vaardigheden aangeleerd worden die berusten op een matige hoeveelheid achtergrondkennis, is het daarbij van belang om deze demonstratie te ondersteunen met verbale uitleg. Wanneer vaardigheden aangeleerd moeten worden waarvoor een zekere hoeveelheid procedurele kennis nodig is, is het van belang om de studenten ook zelf de vaardigheid te laten inoefenen. Verder is het ook van belang om lerenden aan te moedigen de taak mentaal te herhalen. Dit bevordert het aanleren van de vaardigheden en de retentie op lange termijn. Een voorbeeld van mentaal herhalen is de strategie van een voetbalmatch op voorhand bespreken.

Oefenmogelijkheden creëren

Geïntegreerde en gecoördineerde activiteiten kunnen het best aangeleerd worden door de ‘whole task method’ . Leren is namelijk effectiever wanneer de taak in zijn geheel wordt geoefend. Alleen taken die bestaan uit een opvolging van relatief onafhankelijke handelingen, kunnen beter aangeleerd worden door middel van de ‘progressive parts method’ waarbij de verschillende onderdelen afzonderlijk geoefend worden. (Zo kun je bij het leren serveren bij tennis eerst oefenen met het opgooien van de bal). Bij taken die tegen een hoge snelheid uitgevoerd moeten worden, bevordert het aangeven van het tempo een snelle vooruitgang en bekwaamheid. Een specifiek doel voorop stellen kan ertoe leiden dat de lerende de vaardigheid sneller bereikt.

Feedback

Leerfeedback, informatie over de resultaten, bevordert leren in tegenstelling tot actiefeedback,

informatie over de controle van de handeling. Dit betekent dat de lerende effectiever zal leren als de uitleg volgt wanneer handeling is voltooid. Dit werkt beter dan voortdurende feedback geven tijdens het uitvoeren van de handeling. Feedback kan het best gegeven worden in de vorm van ‘debriefing’, dus onmiddellijk na een actie. Niet alleen is het noodzakelijk om feedback te geven over de manier waarop de resultaten bereikt zijn, maar ook is het belangrijk om de oorzaken van fouten te analyseren. Tot slot is het noodzakelijk om te reflecteren op de plannen die geïmplementeerd werden en de redenen voor eventuele tekortkomingen. Een voorbeeld binnen het psychomotorisch domein is om bij sporten een strategiebespreking in te lassen, zowel voor als na de wedstrijd. Bij bijvoorbeeld chirurgie wordt de techniek van actiefeedback vaak toegepast naast leerfeedback.

Transfer bevorderen

Met transfer wordt de overdracht van de theorie naar het toepassen in de praktijk bedoelt. Dus dat de lerende uiteindelijk van de theorie geleerd heeft. In het algemeen bevordert variatie in oefenmogelijkheden de transfer. Toch is er een verschil tussen productieve (open) of reproductieve (gesloten) taken. In het geval van reproductieve taken, is er minder mogelijkheid tot variabiliteit dus dit is hier ook minder belangrijk.

Romiszowski zegt dat de oefenmogelijkheden zo gevarieerd moeten zijn dat de motorische schema’s steeds verfijnder worden. De lerende leert de motoriek dus steeds specifieker. Deze terminologie heeft Romiszowski ontleend aan Schmidt. Een motorconcept zoals een bal juist kunnen gooien, bevat bepaalde kenmerken zoals de afstand, de kracht, de hoek waarbij de bal losgelaten moet worden en armsnelheid waarmee gegooid wordt. De variabiliteit in oefenmogelijkheden zou dus steeds zo ontworpen moeten worden dat er gevarieerd wordt in het oefenen met deze eigenschappen.

Wanneer is de taxonomie van Romiszowski wel gebruiken?

  • Aanleren motorische vaardigheid / fysieke skills (Sportdisciplines, infuus prikken, typen, ect)
  • Inzetten voor opbouw van lesvoorbereiding (klassikaal)
  • Applicatietraining

Wanneer is het niet gebruiken?

  • Bij complexe feitelijke informatie

Lees verder